maandag 14 maart 2016

Nieuwsbrief, jaar V, nr. 6 – februari 2016

De Verlosser van Haïti

Jean Gilles Kenley, 2-jaarsstudent aan de Pauselijke Universiteit vertelt van zijn herinneringen aan kerstmis in zijn geboorteland.


Voor ons in Haïti is Kerstmis een heel bijzondere tijd, voor de kinderen. Tijdens de twee of drie dagen die daaraan voorafgaan genieten de Haïtiaanse kinderen een grotere vrijheid vergeleken met de rest van het jaar. De ouders geven hun de gelegenheid de hele dag met hun vriendjes buiten op straat te spelen. Maar mijn land is in zekere zin wat merkwaardig. Een echte christelijke devotie moet rekening houden met het bestaan van een grote mengeling van religies, waarvan voodoo de belangrijkste is. Het komt te vaak voor dat trouwe kerkbezoekers in Haïti in het geheim magische rituelen beoefenen of een mengeling van christendom en voodoo.

Dit heeft een grote uitwerking op hun hele geestelijke leven, en Kerstmis is van die tegenspraak niet uitgezonderd. Voor trouwe en gelovige christenen is de Advent een periode van voorbereiding op de komst van de Verlosser, een tijd van hoop, van een werkelijke, stralende schoonheid. Maar zo is het niet voor iedereen. Zij die geen afstand hebben genomen van die gemengd christelijk-magische levensvisie, geloven dat zij tijdens de Advent en met Kerstmis onderhevig kunnen zijn aan kwade machten, en daarom nemen zij meer dan anders hun toevlucht tot magische praktijken.

In 2010 werd Haïti getroffen door een vreselijke aardbeving, een catastrofe die meer dan 220.000 slachtoffers heeft gevraagd. Het grootste deel van de Haïtianen heeft Kerstmis in noodtenten doorgebracht.
En onder die omstandigheden van het allergrootste ongemak kwamen belangrijke spirituele verschillen tevoorschijn. Zij die hun geloof in Christus ten volle beleefden (die in een geloof vol van Christus leefden), hebben dat Kerstfeest als een moment van grote hoop gezien. Jezus is in een armoedige ruimte geboren, die veel weg had van onze omstandigheden. Dat Kerstfeest in de tenten maakte dat wij ons allemaal een beetje in Bethlehem voelden. Maar zij die zich met voodoo bezighielden, wisten niet hoe zij aan die situatie hoop konden ontlenen. Zij zagen alleen het losbreken van duivelse machten die met behulp van magie bestreden moesten worden. Priesters in Haïti doen veel moeite om dat verschijnsel terug te dringen, maar het is in moeilijke momenten dat Christenen hoop vinden, terwijl anderen alleen duisternis zien.


“Ik kan alles doen door Hem die mij kracht geeft”


Ik ben Francis Chikwado Onwuchulum; ik ben 26 jaar en van mijn eerste jaar Theologie aan de Pauselijke Universiteit van het Heilig Kruis heb ik er nu negen maanden opzitten. Mijn stad, Onytsha, is een grote wereldstad in het Zuidoosten van Nigerië, waar de rivier de Niger uitmondt in de Atlantische Oceaan.


Ik ben geboren in een dorpje niet ver daarvandaan, maar heel kort daarna verhuisden mijn ouders met mij en mijn broers naar de stad. Mijn vader werkte als trader in de financiële wereld en mijn moeder werkt op het stadhuis; beiden behoren tot de Igbo-stam, waarvan alle leden in Nigeria katholiek zijn. Als kind groeide ik op in een liefdevolle en rustige omgeving als de jongste van drie broertjes. Helaas, toen ik drie jaar was, verloor ik mijn vader. Ik heb maar een vage herinnering aan hem maar, God zij dank, slaagt mijn moeder er steeds in die levend te houden: ik weet dat hij in de stad werd gerespecteerd om zijn eerlijkheid en zijn harde werk, en mijn moeder vertelt over hem als een man met een grote liefde voor de waarheid en met een rijk gebedsleven.

 Mijn moeder liet zich niet ontmoedigen, zelfs niet door deze gebeurtenissen; haar leven draaide om Christus. Elke ochtend nam zij ons vóór de Afrikaanse dag en dauw, om half zes, mee naar de mis om ons daarna naar school te brengen in het vooruitzicht van een lange werkdag, en dat deed zij tot mijn twee broers waren afgestudeerd, een in de economie en een in marketing. Dat heeft vruchten opgeleverd. Mijn weg was anders: mijn eerste sterke roeping van God kwam op de leeftijd van elf jaar, terwijl ik als acoliet de mis diende in de plaatselijke parochie, als lid van de Vereniging van Knights of the Altar, waar mijn verlangen om priester te worden groter werd. God deed mij iets heel belangrijks inzien, namelijk dat de jongens die aan het klein seminarie gingen studeren in de loop van het jaar een verandering ondergingen: zij kregen een voor hun leeftijd sterk verantwoordelijkheidsgevoel, zij straalden een grote vrede uit, hun denken werd helderder en hun glimlach aantrekkelijker. Toen ik met deze verantwoordelijkheid werd geconfronteerd, zette de Heer mij op een kruispunt: ik won toen een prijs die mij in staat stelde te gaan studeren aan de prestigieuze school in Abuja. De Voorzienigheid nam het heft in handen en gaf mij de moed om te kiezen voor het bescheidener pad: het klein seminarie.

Zo kwam het dus dat ik van mijn elfde tot mijn achttiende ik in het seminarie woonde, in een klein verblijf buiten de stad. Ik herinner mij dat ik, om geen heimwee te krijgen, heel hard ging studeren; en dat een bepaalde leraar ons vroeg om sommige teksten uit het evangelie samen te vatten.




Toen kwam het “Jaar van de Spiritualiteit”. Ik was toen 19 jaar en het was nooit in mijn hoofd opgekomen dat je een heel jaar zou kunnen wijden alleen aan het versterken van je geestelijk leven; ik dacht dat het als een grap bedoeld was. Maar in werkelijkheid bleek dit het belangrijkste jaar in mijn geloofsontwikkeling te zijn: het was de tijd waarin ik leerde met God de Vader te spreken van aangezicht tot aangezicht. Het was een beslissend jaar, want ik herinner mij nog heel goed welke hindernissen er op mijn pad kwamen, in de eerste plaats met betrekking tot mijn roeping: veel van mijn vrienden met wie ik de tijd had doorgebracht bij mijn studie aan het klein seminarie, gingen weg. Ik voelde mij alleen en zonder oriëntatie. In de donkerste dagen was er een lichtstraal: Ik sloeg het evangelie op: “Ik kan alles doen door Hem die mij kracht geeft” (Fil. 4, 13). De Heer gaf mij de kracht, en Hij had mij die altijd gegeven, besefte ik.
De Heer stelt ons niet zwaarder op de proef dan wij kunnen verdragen. Alleen dank zij dit besef was ik in staat de vier jaar filosofie af te ronden die ik nog voor de boeg had en daardoor ben ik nu hier om mijn verhaal te vertellen.
Het verblijf in Rome heeft mijn ogen en mijn geest geopend. Ik herinner mij nog als de dag van gisteren dat ik in Rome aankwam en mijn studiegenoten van het College Sedes Sapientiae mij naar de Sint Pieter brachten! Wat zou je nog meer kunnen wensen? De tien uur durende vlucht leek een schijntje nadat ik voor het graf van Petrus was neergeknield. Een grote vreugde is ook de tijd die ik aan de Pauselijke Universiteit doorbreng. De dagen aan de universiteit worden door hoogst bekwame professoren opgeluisterd. Ze komen niet alleen om les te geven, maar zij zijn meesters in menselijkheid, die hun studenten enthousiast maken en motiveren.




Een laatste gedachte, en die is steeds bij me, wil ik nog aan de paus wijden. Franciscus is een grote steun voor mij. Het getuigenis van zijn leven geeft mij de moed over mijn fouten heen te stappen en Gods barmhartigheid te proeven. Met Franciscus kun je Gods gelaat een beetje zien en ben je werkelijk in staat om naar de hemel te verlangen.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten